Gedichtanalyse

1) Melopee (Voor Gaston Burssens)

Onder de maan schuift de lange rivier.
Over de lange rivier schuift moede de maan
Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee

Langs het hoogriet
langs de laagwei
schuift de kano naar zee
schuift met de schuivende maan de kano naar zee
Zo zijn ze gezellen naar zee de kano de maan en de man
Waarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar de zee

-Paul van Ostaijen
Uit: Verzamelde gedichten,

Analyse: In dit gedicht van Paul van Ostaijen valt vooral de rustige sfeer en het gewone taalgebruik op. hij bouwt hier zijn zinnen op van kort naar lang, wat ook helpt om die sfeer te verkrijgen.
het gedicht bestaat uit 2 strofen, waarin geen van beiden een rijmschema aanwezig is.
In de 1e strofe heeft de dichter het over het feit dat de kano de rivier afvaart, in de 2e strofe vraagt hij zich af waarom zij nu naar de zee schuiven.
Het is ook een zeer kort gedicht, waardoor het ook veel rustiger overkomt.
Deze foto weerspiegelt hoe dat ik het gebeuren in het gedicht zie. geen wilde rivier of wind en regen, maar een kano die op een rustige rivier vaart bij de avond. 

2) Herman de Coninck
Voor mekaar

Vroeger hield ik alleen van je ogen. 
Nu ook van de kraaiepootjes ernaast. 
Zoals er in een oud woord als meedogen 
meer gaat dan in een nieuw. Vroeger was er alleen haast 

om te hebben wat je had, elke keer weer. 
Vroeger was er alleen maar nu. Nu is er ook toen. 
Er is meer om van te houden. 
Er zijn meer manieren om dat te doen. 

Zelfs niets doen is er daar één van. 
Gewoon bij mekaar zitten met een boek. 
Of niet bij mekaar, in 't cafè om de hoek. 

Of mekaar een paar dagen niet zien 
en mekaar missen. Maar altijd mekaar, 
nu toch al bijna zeven jaar. 

Uit: De gedichten

Analyse: dit gedicht bestaat uit 2 kwatrijnen en 2 terzinen en is dus een sonnet. Het volgt niet het klassieke rijmschema, hier is het abab cded fgg hii. Wat hier vooral opvalt is dat de dichter in dit geval niet gekozen heeft om de 5e en de 7e vers te laten rijmen, wat in andere sonnetten vaak wel het geval is.
Alle 4 strofes hebben hetzelfde onderwerp, de dichter beschrijft hoe het in de huidige tijd beter is dan in het verleden. (bv; 'er is meer om van te houden, er zijn meer manieren om dat te doen).

Ik heb deze foto gekozen omdat het de tijd die het dichtst bij jou staat het grootst weergeeft. Er is meer ruimte tussen de 'huidige tijd' dan de 'verleden tijd' wat mij doet denken aan dit gedicht. De dichter zegt dat er in het heden bv meer manieren van houden zijn, in deze foto symboliseert de grotere plaats tussen de tijd de meer manieren van houden. Ook wordt het verleden hier kleiner voorgesteld dan het heden, wat in het gedicht ook zeer vaak gezegd wordt, bv Vroeger was er alleen maar nu, maar nu is er ook toen.

3)Avondgeluiden

Er moeten witte hoeven achter de zoom staan 
van de blauwe velden langs de maan 
's avonds hoort gij aan de verre steenwegen 
paardehoeven 
dan hoort gij alles stille waan 
van verre maanfonteinen zijpelt plots water 
- gij hoort plots het zijpelen 
van avondlik water - 
de paarden drinken haastig 
en hinniken 
dan hoort men weer hun draven stalwaarts 

-Paul van Ostaijen
Uit: Verzamelde gedichten,

Zoals in het vorige gedicht van Paul van Ostaijen is hier ook geen duidelijk herkenbare structuur aanwezig. Er is ook geen duidelijk rijmschema aanwezig. Regel 1,2 en 3 rijmen wel met elkaar, maar ik vind het eerder toeval, want er is geen enkele andere regel die met elkaar rijmt.
In dit gedicht zijn er ook veel enjambementen, ook een typisch kenmerk van Paul van Ostaijen. (Bv. r2: 'van de blauwe velden'. ) 
Het gedicht bestaat uit 1 strofe. Het gaat hier over paarden die de 'gij' persoon (niet nader bepaalt) 
s'avonds hoort drinken, hinniken en naar de stal lopen.
Met de 'verre maanfonteinen' bedoelt de dichter volgens mij dat het begon te regenen. ( waardoor de paarden dan konden drinken.
 This is sure to be an evening you'll never forget!
Deze foto koos ik omdat het goed past bij de beschrijving van het gedicht. Er is hier ook een schuur op terug te vinden met het maanlicht dat schijnt zoals de dichter het beschrijft. er hangen ook al wolken in de lucht waardoor er ook snel regen zou kunnen bijkomen.
4)Vrede

Een boot

Een kaakvis onder in de oceaan.
Nachtstromen voelt hij door zijn beenderharen
en door zijn kieuwen gaan, zijn wiegende lantaren
flakkerend, een spookdoorjaagde maan.

Hij ziet het schaduwbed wegwiegen van zijn licht,
en zwemt vermoeid het wijkend donker binnen
dat hem een hand is bitter te beminnen,
strelingloos en warm bij zijn gezicht.

En als de weemoed niet meer is te drinken
moet hij zijn schijnsel zwak zien worden, doven,
en zoete vingers die de laatste vlekken roven
om zijn verdwenen bekken voelen zinken.


Een arend ligt voorover in de hemel,
spreidt zijn geveerde oude armen uit,
starend in het wemelen der diepte;
en als de wind zijn schrale ogen sluit

voelt hij de ruimte door zijn vingers glijden,
droom in droom uit moet hij zich laten vallen,
een stroom verdeeld in watervallen.
Zijn geest voelt zich ontploffen en verwijden
en ziet zijn schedel tegen het water knallen.

Tussen de hoogte en de diepte ijlt een boot.
Alles danst van doodsangst voor de dood.


-Leo Vroman 

Uit: Uit slaapwandelen


5) Mijn broer

Mijn broer, gij leedt
Een einde, waar geen mensch van weet.
Vaak ligt gij naast mij, vaag, en ik
Begrijp het slecht, en tast en schrik.

De weg met iepen liept gij langs.
De vogels riepen laat. Iets bangs
Vervolgde ons beiden. Toch woudt gij
Alleen gaan door de woestenij.

Wij sliepen deze nacht weer saam.
Uw hart sloeg naast mij. ‘k Sprak uw naam
En vroeg, waarheen gij gingt.
Het antwoord was:
“… Te vreeselijk om zich in te verdiepen,
“Zie ’t gras
“Ligt weder dicht met iepen
“Omkringd.” 




Hendrik de Vries 

Uit: De nacht

Dit gedicht lijkt op het eerste zicht een sonnet, maar op het einde wijkt het wat van de klassieke vorm af. Het begint wel met 2 kwatrijnen, maar waar de 2 terzinen zouden moeten komen, zijn er regels opgesplitst geweest. Hierdoor zijn er na de 2 kwatrijnen 8 verzen i.p.v. 6. (Waarschijnlijk om de rijmen te behouden)
Het rijmschema van dit gedicht is aabb ccdd eefghghf . Bijgevolg zijn er verschillende gepaarde(aabb ccdd ee), omarmende (f...f) en kruisende rijmen (ghgh) aanwezig.

Dit gedicht is opgebouwd uit 3 strofes: in de 1e spreekt de ik- persoon zijn/haar broer aan en zegt dat hij op een manier die niemand weet aan zijn einde is gekomen. De dichter zegt dan dat de broer naast hem/haar lag.
In de 2e strofe gaat de broer langs de weg met iepen hoewel de vogels iets onheilspellend hadden geroepen. Maar de broer ging dan toch door.
In de 3e strofe slapen de broers naast elkaar en de ik persoon vroeg waar hij naartoe ging. De andere broer zei dan dat het te moeilijk was daar een antwoord op te geven.
In het hele gedicht heerst ook een enge, beangstigende sfeer. 

Deze foto vond ik goed bij dit gedicht passen omdat het mij een zeer beangstigende sfeer gaf. De donkere en smalle weg geeft mij het gevoel dat ik kreeg bij het lezen van dit gedicht: zeer mysterieus. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten